Rollen, taken en bevoegdheden

Goede pensioenfonds governance staat of valt met rolvastheid. Het kennen van de eigen rol, de eigen bevoegdheden en daarmee corresponderende verplichtingen is essentieel. Specifiek aandacht verdient het onderkennen van de beperkingen van de eigen rol. Dat geldt voor besturen, intern toezicht en verantwoording en ook voor het pensioenbureau en externe partijen. Bestuur, intern toezicht en verantwoording moet elkaar vrijlaten in de realisatie van hun rol, opdat die goed uitgeoefend kan worden en complementair is aan elkaar. Daarvoor is het kennen van elkaars rol ook van groot belang.
 

Rollen, taken en bevoegdheden

Goede pensioenfonds governance staat of valt met rolvastheid. Het kennen van de eigen rol, de eigen bevoegdheden en daarmee corresponderende verplichtingen is dus essentieel.

Bestuursmodel

Pensioenfondsen – behalve beroepspensioenfondsen – moeten kiezen voor een van de vijf bij wet voorgeschreven bestuursmodellen. Er zijn twee two-tier en drie one-tier modellen. Elk pensioenfonds beschikt over een bestuur, een orgaan voor verantwoording of medezeggenschap en een orgaan dat belast is met intern toezicht. In een one-tier board wordt het intern toezicht uitgeoefend door de niet-uitvoerend bestuurders, die tezamen met de uitvoerend bestuurders in het bestuur zitten. Het door het pensioenfonds gekozen bestuursmodel bepaalt welke organen aanwezig moeten zijn.
In de tabel zijn de toegelaten bestuursmodellen en de daarbij behorende organen schematisch weergegeven.

Trends in governance

Het merendeel van de pensioenfondsen heeft een klassiek paritair bestuur in een two-tier boardsysteem. De one-tier board, en dan met name het omgekeerd gemengd model, is de laatste jaren echter in opkomst. Meer in het algemeen valt op dat steeds meer pensioenfondsen – ook de fondsen die een paritair bestuur hebben – mensen ‘van buiten’ in het bestuur opnemen. Zij kunnen op de stoel van een van de geledingen worden benoemd of als onafhankelijk bestuurder (ook wel ‘extern bestuurder’) toegevoegd worden aan het bestuur. In dat laatste geval vertegenwoordigen zij niet een van de geledingen. Reden hiervoor is dat pensioenfondsen in toenemende mate gezien worden als financiële instellingen en de verdere professionaliseringsslag ertoe leidt dat pensioenfondsen meer op afstand zijn komen te staan van sociale partners.

Beroepspensioenfondsen

Voor beroepspensioenfondsen geldt een afwijkend regime: het bestuur van een beroepspensioenfonds bestaat uit vertegenwoordigers van de beroeps­pensioenvereniging. Daarnaast heeft een beroeps­pensioenfonds een intern toezichtorgaan (een raad van toezicht, een visitatiecommissie of niet-uitvoerend bestuurders) en een verantwoordingsorgaan.

Rolvastheid

Voor alle pensioenfondsen geldt dat goede governance begint bij het kennen van de eigen rol. Specifieke aandacht verdient het onderkennen van de beperkingen van de eigen rol. Dat houdt bijvoorbeeld in dat de raad van toezicht het bestuur voldoende ruimte en vrijheid moet laten om te besturen. En omgekeerd moet het bestuur de raad van toezicht vrijlaten in zijn eigen belangafwegingen en beslissingen. Rolvastheid is van cruciaal belang.

Wettelijke taken

De wet bepaalt dat alle beleidsbepalers bij pensioenfondsen – waaronder de leden van het bestuur – zich bij de vervulling van hun taak richten op de belangen van de bij het pensioenfonds betrokken begunstigden en de werkgever(s). Op de bestuurders rust verder de taak ervoor te zorgen dat deze begunstig­den en de werkgever(s) zich op evenwichtige wijze vertegenwoordigd kunnen voelen.

‘Pensioenfondsen worden in toenemende mate gezien als financiële instellingen. De verdere professionaliseringsslag leidt ertoe dat externe deskundigheid wordt aangetrokken.’

Het bestuur is belast met de bedrijfsvoering en de algemene gang van zaken van het pensioenfonds en legt verantwoording af aan het verantwoordings- of het belanghebbendenorgaan over het gevoerde beleid. Daarnaast beschikt het verantwoordingsorgaan over verschillende adviesrechten. Is sprake van een onafhankelijk (uitvoerend) bestuur? Dan heeft het pensioenfonds een belanghebbendenorgaan dat over vergaande wettelijke goedkeuringsrechten beschikt. Het intern toezicht heeft op zijn beurt – naast een 
aantal goedkeuringsrechten – tot taak toezicht te houden op het (uitvoerend) bestuur én op de algemene gang van zaken in het pensioenfonds.

rollen
Klik voor vergroting

Checklist rechtspositie van leden van organen Pensioenfondsen

Hebben de leden van bestuur, toezichthoudend orgaan en VO/BO een contract? Hoe zit dat bij de directeur van het fonds en de leden van een eventueel bestuursbureau? En zo ja, met wie hebben zij dat contract en wat is de aard ervan? In deze Checklist kort enige aandacht voor de rechtspositie van leden van organen en geledingen van een pensioenfonds.

Rechtspositie leden organen Pensioenfondsen

De Toolkit behandelt de governance, en daarmee de diverse organen van een Pensioenfonds. Voor de leden van al die organen en geledingen zullen op enig moment vragen opkomen omtrent hun rechtspositie. Hebben de leden van bestuur, toezichthoudend orgaan en VO/BO een contract? Hoe zit dat bij de directeur van het fonds en de leden van een eventueel bestuursbureau? En zo ja, met wie hebben zij dat contract en wat is de aard ervan? In deze Checklist kort enige aandacht voor de rechtspositie van leden van organen en geledingen van een pensioenfonds.

Bestuurders

Net als bij elke andere rechtspersoon staan de leden van organen en overige geledingen over het algemeen in een contractuele relatie tot die rechtspersoon. Bestuurders van een pensioenfonds die werknemers of werkgevers vertegenwoordigen hebben vaak een contractuele relatie met de organisatie voor wie ze in het bestuur zitten.

Werkgeversleden zijn dan in dienst van de individuele werkgever (OPF) of van de werkgeversvereniging (BPF). Voor werknemersleden geldt hetzelfde, zij het dat in de BPF- variant natuurlijk de werknemersvereniging de broodheer is. De formele werkgever stelt de werknemer ter beschikking aan het fonds. Dat zou je detachering kunnen noemen.

De inhoud van de arbeidsovereenkomst onttrekt zich strikt genomen aan het oog van het fonds. Dat fonds kan echter wel enige invloed uitoefenen, in het kader van de detacheringsafspraken. Denkbaar is dat het fonds de van bestuurders vereiste onafhankelijkheid en evenwichtige belangenbehartiging wil waarborgen. Deze invloed van het fonds op de arbeidsovereenkomst kan van invloed zijn op wie bevoegd is tot ontslag, het gewicht dat daarbij toekomt aan het functioneren als bestuurder en hoe de rolverdeling is bij de beoordeling van een bestuurder.

Het in dienst zijn van de broodheer en (geheel of voor een deel van de arbeidstijd) werkzaam zijn voor het fonds kunnen op gespannen voet met elkaar staan. Zuiverder is wellicht dat de bestuurder voor het deel van zijn tijd dat hij/zij voor het fonds werkt ook formeel los komt van zijn broodheer en slechts in dienst is bij het fonds. Dat leidt zeker bij professionele bestuurders in de BPF-situatie echter tot grote praktische problemen. DNB stelt die eis dus ook niet.

Een onafhankelijke derde in het bestuur zou een arbeidsovereenkomst of een overeenkomst van opdracht met het fonds moeten hebben; in de overeenkomst van opdracht ontbreekt zoals bekend de gezagsverhouding. Hetzelfde geldt voor vertegenwoordigers van pensioengerechtigden en gewezen deelnemers in het bestuur van een pensioenfonds.

Een schriftelijkheidsvereiste geldt niet: de arbeidsovereenkomst (of opdrachtovereenkomst) kan ook in andere vorm zijn beslag krijgen. Het beginsel van integere bedrijfsvoering brengt echter de noodzaak van heldere afspraken met zich mee. Een volledig mondelinge afspraak verdient daarmee geen aanbeveling.

Intern toezicht en verantwoording/medezeggenschap

Toezichthouders kunnen voor wat betreft hun rechtspositie in twee categorieën worden verdeeld: zij die daadwerkelijk deel uitmaken van een orgaan van het fonds, en zij waarvoor dat niet geldt.

Bij de eerste categorie gaat het om RvT-leden en NUB’s. De leden van een RvT zullen geen arbeidsovereenkomst kunnen hebben, vanwege het ontbreken van gezagsverhouding. Zij zullen individuele opdrachtovereenkomsten hebben met het fonds. Dat zelfde geldt voor niet uitvoerende bestuurders. De inhoud van de overeenkomst van opdracht is vrij, maar het ligt voor de hand zaken als looptijd, beschikbaarheid en bijhouden van deskundigheid te regelen. En de honorering niet te vergeten, waarover hierna apart nog een enkel woord.

De tweede categorie betreft de visitatiecommissie en haar leden. In de opzet van de Principes voor goed pensioenfondsbestuur was een visitatiecommissie geen orgaan van het fonds, maar een groepje externe onafhankelijke dekundigen. Ditzelfde gold voor de leden van een auditcommissie. Onder de werking van de WVBP is het niet anders. Een fonds kan met een rechtspersoon die visitatie aanbiedt contracteren: dan is sprake van een overeenkomst van opdracht, zoals met iedere dienstverlener (accountant, actuaris). Ook kan het fonds met individuele visiteurs of individuele leden van een auditcommissie contracteren; dan zal eveneens sprake zijn van een overeenkomst van opdracht.

Vervolgens de leden van VO en BO. Hier liggen korte opdrachtovereenkomsten voor de hand, met name voor onafhankelijke leden, pensioengerechtigden en gewezen deelnemers. Voor degenen die zitting hebben uit hoofde van hun werknemer zijn van een belanghebbende partij (werkgever, of vereniging) geldt het hiervoor omtrent bestuurders gezegde.

Bestuursbureau

Tot slot de eventuele directeur en leden van een bestuursbureau. Uit hoofde van onafhankelijkheid en voorkomen van belangentegenstellingen zou het het beste zijn als zij in dienst zijn van het fonds.

Bij OPF’n zien we vaak een andere figuur: in dienst bij de werkgever, en gedetacheerd bij het fonds. De PW verbiedt het niet, en ook DNB steekt er geen stok voor. Duidelijk is dat deze constructie vragen kan oproepen. Heldere afspraken in met name de detacherings- of dienstverleningsovereeenkomst tussen de werkgever en het pensioenfonds zijn geboden.

Bij BPF’n speelt belangenverstrengeling van leden van het bestuursbureau met individuele werkgevers niet. In plaats daarvan kunnen vragen omtrent onafhankelijkheid rijzen naar mate dienstverlening is uitbesteed. Denk aan uitbesteding van de bestuursondersteuning. De betrokken individuen hebben ook in die situatie met twee heren te maken: hun broodheer, de dienstverlener, en het fonds waarvoor zij feitelijk werken. Ook hier kan een goed contract een deel van de problemen oplossen.

Belonen

De Code Pensioenfondsen regelt het beloningsbeleid met betrekking tot fondsbesturen, leden van het BO, van het intern toezicht en van andere beleidsbepalers bij het fonds. Het uitgangspunt is een beheerst en duurzaam beloningsbeleid dat past bij het doel van een pensioenfonds. Het beleid zal in ieder geval conform moeten zijn aan dat wat gebruikelijk is in de bedrijfstak, onderneming of beroepsgroep.

Prestatiegerelateerde beloning mogen wel, maar het fonds zal daar terughoudend mee moeten omspringen. Dit betekent dat deze beloningen volgens de Code niet meer mogen bedragen dan 20 % van de vaste beloning. Voor leden van het intern toezicht is van groot belang dat de beloning en vooral de beloningsstructuur niet aan de uitoefening van toezichttaken in de weg mag staan.

Tot slot iets over eventuele ontslagvergoedingen. Wanneer een bestuurder of toezichthouder tussentijds vertrekt, dan is het uitgangspunt dat niet vrijwillig een contractuele ontslagvergoeding wordt toegekend. Dit laat uiteraard onverlet enig oordeel van de rechter over de passendheid van een vergoeding bij ontslag van de bestuurder of toezichthouder.

Download hier de Checklist Rechtspositie.
Opgesteld naar aanleiding van de Toolkit Governance Pensioenfondsen 2014 (herzien in 2019).

 

Over de auteur
Friso Foppes
Van Doorne

Dilemma's

  • Vind je het als bestuurder positief dat pensioenfondsen steeds meer worden gezien als financiële instellingen en daardoor op grotere afstand komen te staan van sociale partners?
  • Het verantwoordingsorgaan heeft binnen de huidige kaders geen instemmingsrechten. Denk je dat het verantwoordingsorgaan daardoor wel in staat is om in voldoende mate invloed uit te oefenen op het bestuur?
  • Vaak heeft een pensioenfonds het merendeel van zijn werkzaamheden uitbesteed aan een uitvoeringsorganisatie. Een belangrijke taak van het pensioenfonds is dan toezicht houden op de uitvoeringsorganisatie, aangestuurd door een directeur. Het bestuur houdt toezicht op deze directeur. Vervolgens is er een raad van toezicht die toezicht houdt op het bestuur, die verantwoording aflegt aan het verantwoordings­orgaan. Vind je dat hierdoor sprake is van een ongewenste stapeling van toezichthouders?
  • Hoe kun je op een efficiënte en effectieve wijze in control zijn over de activiteiten van bestuursbureau en uitvoerder?